1 Samuel 19

44) uittogen,

Te weten, om krijg te voeren tegen de Isra‰lieten.

1) des morgens,

Want Sauls trawanten meenden hem des morgens te doden, 1 Sam. 19:11. Anders, tot morgen, want middelertijd had Jonathan voorgenomen met Saul voor David ten beste te spreken, en te vernemen of Saul nog volhardde in zijn boos voornemen.

1Sa 19.11
2) op het veld,

Anders, in het veld.

3) zien wat het zij;

Of, vernemen, of, merken.

4) zondige niet tegen zijn knecht David,

Te weten hem ongelijk doende, en hem dus dodelijk vervolgende.

5) hij heeft zijn ziel in zijn hand gezet,

Hij wil zeggen: Hij heeft zijn leven gewaagd en zichzelven in doodsgevaar gesteld. Zie gelijke manier van spreken onder, 1 Sam. 28:21; Richt. 12:3.

1Sa 28.21 Jud 12.3

6) den Filistijn geslagen,

Anders, de Filistijnen. Zie boven, 1 Sam. 18:6.

1Sa 18.6
7) hij zal niet gedood worden!

Te weten, door mijn bevel. Zodat Saul hier van zijn voornemen, 1 Sam. 19:1, afstand doet. Hebreeuws, indien hij gedood wordt! Zie de aantekeningen Gen. 14:23.

1Sa 19.1 Ge 14.23
8) hij was voor zijn aangezicht

Dat is, hij kwam aan het hof, en bediende zijn ambt, gelijk hij tevoren gedaan had.

9) David aan den wand te spitten,

Zie boven, 1 Sam. 18:11.

1Sa 18.11
10) morgens doodden.

Zie boven, 1 Sam. 19:2.

1Sa 19.2

11) ziel dezen nacht niet behoedt,

Dat is, uzelven, uw persoon, uw leven.

12) door een venster neder,

Want de deuren waren bezet met de knechten van Saul.

13) een beeld,

Hebreeuws, terafim; gelijk onder, 1 Sam. 19:16.

1Sa 19.16

14) een geitenvel

Kwanswijs of het Davids haar ware.

15) halen.

Anders, te vangen. Hebreeuws, te nemen.

16) bezien,

Dat is, te bezoeken, kwanswijs, alsof zij hem uit vriendschap in zijn ziekte kwamen bezoeken. Doch voornamelijk om te zien, of hij in der waarheid ziek was, of dat hij zich ziek hield, en in alle geval hem mede te nemen.

17) Toen zeide Saul tot Michal:

Te weten, nadat de boden Saul hadden verteld wat hun wedervaren was.

18) waarom zou ik u doden?

Zij wil zeggen dat David gedreigd had haar te doden, indien zij hem niet liet gaan. Zie gelijke manier van spreken 2 Sam. 2:22.

2Sa 2.22
19) hij kwam tot Samuel te Rama,

Te weten, om raad te vragen wat hij doen zou, en ook vermoedende dat hij daar vrijer dan ergens anders wezen zou in het gezelschap van Samuel en de andere profeten, die zelf te Gibea, onaangezien de Filistijnen aldaar hun garnizoen hadden, vrij waren, 1 Sam. 10:10.

1Sa 10.10

20) Najoth.

Dit is een plaats, waar de profeten, een collegium of school hadden, bij Rama gelegen, waar Samuel zijn woning had.

21) bij Rama.

Alzo wordt de Hebreeuwse letter Beth klaarlijk genomen, Joz. 5:13, enz.

Jos 5.13
22) halen;

Zie 1 Sam. 19:14.

1Sa 19.14

23) zagen een vergadering van profeten,

Hebreeuws, zag; dat is, elk een derzelver zag.

24) profeterende,

Dat is, God lovende en zijn naam groot makende met gebeden en lofzangen.

25) profeteerden ook.

Dat is, zij stelden zich aan gelijk de profeten deden als zij profeteerden. Zie boven, 1 Sam. 18:10. Het schijnt dat deze boden van Saul zo van zin veranderd zijn geworden dat zij, hun wapenen afleggende, niet verder dachten de handen aan David te slaan, daar zij nochtans om uitgezonden waren.

1Sa 18.10
26) Sechu was,

Zie van deze stad de aantekeningen 1 Sam. 17:1.

1Sa 17.1
27) hij toog zelf ook zijn klederen uit,

Dat is, hij legde zijn koninklijke of krijgsmans opperkleding af, met welke hij gekomen was om David te vangen.

28) hij viel

Versta, dat hj gelijk als in een verrukking van zinnen is gevallen, gelijk zulks somtijds den profeten is wedervaren. Zie Num. 24:4. Of, hij viel neder, gelijk de anderen in het bidden zich tegen de aarde strekkende, zich alzo tezamen voor den Heere verootmoedigende.

Nu 24.4

29) bloot neder dienzelfden gansen dag,

Of, naakt. Versta dit alzo, dat hij zich ontbloot heeft van zijn koninklijk, of opperkleed, of van zijn krijgsmanskleed. Zie dergelijk Jes. 20:2; Micha 1:8.

Isa 20.2 Mic 1.8

30) Is Saul ook onder de profeten?

Zie boven, 1 Sam. 10:12. Hier past dit spreekwoord op diegenen, die van God wonderbaarlijk in hun voornemen verhinderd worden, gelijk Saul hier wedervaren is. Zie dergelijke geschiedenis Num. 23:24, in Bileam; en Hand. 9, in Saul.

1Sa 10.12 Nu 23.24
Copyright information for DutKant